4. Joseph en Rose
“Malo Polje.”
Het eerste wat opviel was de immensheid ervan. Ze parkeerden de auto op een terrein
dat daarvoor bestemd was getuige de naam ‘Igman Parking’. Het was volkomen leeg.
Toen ze uitstapten was het droog, maar de lucht was heel vochtig en het was koud. Ze deden hun sjaals om en trokken mutsen over hun oren. Daarna zetten ze koers richting de helling met kort gras die voor hen lag.
Op de achtergrond doemden twee kolossen van schansen op die tegen de steile
helling geplakt lagen maar waarvan de bovenkanten toch ruim boven de boomtoppen
uittorenden.
Maar eerst kwamen ze bij een bouwwerkje van twee op hun zijkant staande gelijkbenige
betonnen driehoeken met daartussen een met een ronde plaat overkapte opening.
Ervoor drie huldigingblokken van verschillende grootte met de cijfers 1, 2 en 3 er op.
Rose had zich gisteravond goed ingelezen.
“In 1984 werden hier medailles uitgedeeld en sporters toegejuicht,” ze wachtte even,
“en begin jaren negentig werden er Bosnische Serviërs geëxecuteerd.”
Het contrast tussen die twee werelden was enorm en niet te bevatten. Ze zagen dat
het beton al een keer opnieuw was aangesmeerd, maar ook dat die laag alweer
verweerde. Op de grootste driehoek waren de vijf Olympische ringen geschilderd
met daaronder ‘ZOI Sarajevo ’84’ en het vierkantige stervormige logo van de
spelen. Joseph tikte wat op zijn telefoon en las:
“ZOI ‘84 wilde de zaak in 2007 heropenen. Het zou een project van zeven tot tien
miljoen dollar worden. Is nooit van de grond gekomen.”
“Die weggesmeerde kogelgaten waren niet alleen van executies, maar ook van vijandelijk
vuur, omdat de plek een tijd in de frontlinie van de oorlog had gestaan. Daarna
was het een bufferzone onder toezicht van de UN geworden,” zei Rose, “weet je
ondertussen al waar we op letten? Wat zoeken we nou eigenlijk?”
“Nog steeds geen flauw idee,” was het antwoord.
Joseph en Rose liepen over het korte gras tussen de doodse, vervallen en bemoste betonnen tribunes door in de richting de twee reuzen die met iedere stap groter en imposanter werden.
Ze zag voor haar geestesoog hoe Matti Nykanen hier in 1984 tijdens zijn
recordsprong van 116 meter door de lucht vloog. Ze hoorde het gejuich van de
negentigduizend toeschouwers. Daarna waren de schansen nooit meer gebruikt voor
een officiële wedstrijd. De stilte van nu was oorverdovend.
Ze liepen verder en passeerden links van hen de grotendeels verwoeste
scheidsrechterstoren. Een gebouw met een opvallend puntdak en met de letters UN
groot op twee zijden gekalkt. Ze stonden stil en luisterden. Ze hoorden slechts
hun ademhaling en de druppels die om hen heen van bomen afvielen. Boven hen
zagen ze twee roofvogels ogenschijnlijk zonder enige inspanning langzaam grote
cirkels maken. Joseph wees naar een bordje met een doodskop aan een boom:
‘Pazi – Mine’.
“Nog steeds,” zei hij.